Allochtone ouderen

De groep allochtone ouderen zal de komende jaren in Nederland sterk toenemen. Om goed voorbereid te zijn op de mogelijk afwijkende vraag van deze ouderen op het gebied van zorg, welzijn en financiën, heeft de gemeente ‘s-Hertogenbosch Labyrinth gevraagd hier onderzoek naar te doen. De drie hoofdvragen die in het onderzoek zijn gesteld zijn:

• Hoe ziet de vraag van allochtone ouderen eruit op het gebied van welzijn, zorg en financiën?
• Welke voorzieningen worden momenteel door allochtone ouderen gebruikt?
• In hoeverre voldoet het huidige aanbod aan de behoeftes van allochtone ouderen?

Deze drie hoofdvragen zijn onderzocht door in totaal 140 enquêtes af te nemen bij autochtone, Indische, Antilliaanse, Surinaamse, Turkse en Marokkaanse ouderen in drie leeftijdscategorieën (45-65, 65-75, 75+). Op basis van het aantal bereikte ouderen per groep kunnen de gevonden resultaten niet zonder meer gegeneraliseerd worden. Niettemin zijn ze ook niet willekeurig en wordt er wel degelijk een schets gegeven van de bestaande situatie. Het rapport moet dan ook beschouwd worden als een uitgebreide inventarisatie van de huidige situatie waar later op doorgebouwd kan worden. Behalve door middel van enquêtes, is een desk research naar voorgaand onderzoek uitgevoerd en zijn focusgroepen gehouden met de allochtone ouderen om antwoord op de hoofdvragen te verkrijgen. Tenslotte zijn interviews gehouden met professionals. De inzichten die deze benaderingen hebben opgeleverd, worden hierna per thema behandeld: welzijn, zorg en financiën.

Welzijn
Eerst wordt ingegaan op het welzijn van allochtone ouderen. Daarbij is de eerste hoofdvraag die wordt beantwoord: Hoe ziet de vraag van allochtone ouderen eruit op het gebied van welzijn?

"De noodzaak van welzijnsvoorzieningen is beperkt omdat allochtone ouderen niet geïsoleerd zijn."
De verwachte behoefte aan aanvullende sociale contacten onder ouderen is beperkt. Dit heeft een aantal oorzaken: de meeste ouderen hebben regelmatig contact met vrienden, familie en goede kennissen; veel ouderen kennen mensen met wie zij goed kunnen praten; veel ouderen voelen zich niet geïsoleerd; veel ouderen hebben mensen bij wie zij terecht kunnen en tot slot kennen ouderen veel mensen die hen begrijpen. Dit positieve beeld wat betreft de sociale contacten van allochtone ouderen in ‘s-Hertogenbosch wijkt af van het beeld dat naar voren komt uit andere studies in Brabant (PON, 2007) en Noord-Holland (Multiple-choice, 2001).
Wanneer we kijken naar de verschillende leeftijdsgroepen zien we wel een iets genuanceerder beeld. Onder de 75-plussers, ongeacht hun herkomst, geeft een beduidend groter deel aan niet deel uit te maken van een vriendengroep. Ook vindt een relatief klein deel van deze groep zijn contacten niet oppervlakkig. Dit hangt logischerwijs met elkaar samen:het hebben van vriendschappen leidt tot het hebben van meer intensieve contacten.
Personen met een andere herkomst verschillen in sociaal opzicht meestal niet van elkaar. De enige uitzondering hierop is dat Turkse ouderen relatief vaak aangeven oppervlakkige contacten te hebben. Uit het onderzoek van de Gemeente Den Haag (2006) bleek eveneens al dat de sociale positie van de oudere Turkse groep het meest kwetsbaar is.
Uit de focusgroepen komt verder naar voren dat Turkse ouderen niet zozeer sociaal geïsoleerd zijn, maar dat zij bijna uitsluitend contacten hebben met personen uit dezelfde etnische groep. Verder geven Marokkaanse vrouwen aan zich buiten de samenleving geplaatst te voelen. Terwijl uit de interviews naar voren komt dat allochtone ouderen behoorlijk veel sociale contacten hebben, laten de focusgroepen dus zien dat ouderen niet altijd tevreden zijn over hun positie zijn in de samenleving.
Uit de interviews met de professionals aan de aanbodzijde blijkt verder dat allochtone ouderen de georganiseerde welzijnsactiviteiten wel erg op prijs stellen. Hoewel deze misschien niet noodzakelijk zijn, blijken deze volgens de aanbodzijde dus wel degelijk bij te dragen aan een beter welzijn. De belangenorganisaties geven daarentegen aan dat de welzijnsactiviteiten vaak onvoldoende aansluiten bij de behoeftes van allochtone ouderen. Er is dus duidelijk sprake van een afwijkende visie op de match van vraag en aanbod op het gebied van welzijn tussen professionals, en de ouderen zelf en de belangengroepen. Dit heeft twee mogelijke oorzaken. Ofwel professionals praten voor eigen parochie, ofwel professionals zijn onvoldoende op de hoogte van de wensen van allochtone ouderen.

"Weinig animo voor specifieke welzijnsvoorzieningen."
Weinig ouderen geven aan behoefte te hebben aan specifieke welzijnsvoorzieningen. De meest gewenste voorzieningen zijn de Wijkwinkels (28% wil deze, in de toekomst, gebruiken), individuele verstrekkingen (19% wil dit, in de toekomst, gebruiken) en maatschappelijk werk (16% wil dit, in de toekomst, gebruiken). Dit beperkte gewenste gebruik van specifieke voorzieningen kan veroorzaakt zijn doordat deze erg onbekend zijn, wat weer komt doordat er weinig voorzieningen voor allochtone ouderen aanwezig zijn.
In tegenstelling tot de meer specifieke welzijnsvoorzieningen, zijn de meer algemene welzijnsvoorzieningen erg gewild. Ongeveer de helft van de ouderen geeft aan momenteel of in de toekomst behoefte te hebben aan georganiseerde activiteiten, uitstapjes en ontmoetingsbijeenkomsten. Deze (toekomstige) behoefte verschilt niet tussen personen met een andere herkomst en uit een andere leeftijdsgroep.
Wel verschilt de mate waarin men (in de toekomst) behoefte heeft aan Nederlandse taalles. Gezien het niveau van de beheersing van de Nederlandse taal is het niet verwonderlijk dat de Turkse groep hier een grote behoefte aan heeft. De Marokkaanse groep, die eveneens een beperkte Nederlandse taalvaardigheid heeft, geeft beduidend minder vaak aan hier behoefte aan te hebben. Dit is opmerkelijk aangezien de Turkse groep ouderen in dit onderzoek relatief vaker aangeeft eenzijdig contact te hebben met personen met dezelfde achtergrond. Wat eveneens opvallend is, is de grote belangstelling van Antilliaanse en Surinaamse ouderen voor Nederlandse taalles. Zij geven aan dat hun Nederlandse taalvaardigheid behoorlijk goed is, maar zien klaarblijkelijk nog wel ruimte voor verbetering.

Nu het antwoord op de eerste hoofdvraag met betrekking tot welzijn is geformuleerd, gaan we door met het antwoord op de tweede hoofdvraag: welke welzijnsvoorzieningen worden momenteel door allochtone ouderen gebruikt?

"Allochtone ouderen maken veel gebruik van algemene welzijnsvoorzieningen."
Ondanks dat veel ouderen algemene welzijnsvoorzieningen vaak niet nodig hebben voor hun sociale contacten, is er wel degelijk behoefte aan deze voorzieningen. Eveneens maakt een groot deel (veelal tussen de 40% en 50%) van de ouderen op dit moment al gebruik van deze voorzieningen.
De mate waarin men gebruik maakt van de voorzieningen verschilt niet tussen personen met een andere herkomst, maar wel tussen personen uit verschillende leeftijdsgroepen. Diegenen met een hogere leeftijd maken meer gebruik van ontmoetingsbijeenkomsten en uitstapjes. Het is goed mogelijk dat dit komt doordat ouderen tussen de 45 en 65 op dit moment nog minder behoefte hebben aan deze voorzieningen.

"De bekendheid en het gebruik van specifieke welzijnsvoorzieningen is beperkt."
In tegenstelling tot de algemene welzijnsvoorzieningen worden meer specifieke welzijns-voorzieningen maar weinig gebruikt door allochtone ouderen. Wat zijn hiervan de oorzaken?
Een eerste verklaring kan de beperkte bekendheid met deze voorzieningen zijn. Deze onbekendheid hangt waarschijnlijk samen met het beperkte aanbod van voorzieningen dat zich specifiek op allochtone ouderen richt. Slechts twee van de dertien genoemde voorzieningen, het maatschappelijk werk en de wijkwinkels, zijn bij meer dan de helft van de ouderen bekend. Ook uit de focusgroepen komt naar voren dat veel ouderen (vooral Turken, Marokkanen en 75-plussers) niet bekend zijn met de aanwezige voorzieningen. Het percentage ouderen dat gebruik wenst te maken van welzijnsvoorzieningen ligt gemiddeld ongeveer 20% lager dan het percentage dat de welzijnsvoorzieningen kent. In het geval van het WMO-loket is dit verschil relatief kleiner: terwijl 26% van de ouderen dit loket kent, wil 13% hier (in de toekomst) gebruik van maken. Daarentegen wil juist een relatief klein deel van de personen die de ouderenactiviteiten van ‘Divers’ kennen, hier in de toekomst ook gebruik van maken. Terwijl 26% hiervan op de hoogte is, wil slechts 6% hier (in de toekomst) gebruik van maken. Uit de interviews met professionals komt eveneens naar voren dat ouderen niet deelnemen aan activiteiten doordat zij de weg naar deze activiteiten niet goed kennen. Dit komt volgens hen door de taalbarrière en afwijkende culturele achtergrond.
Het beperkte (toekomstige) gebruik van specifieke voorzieningen wordt daarnaast veroorzaakt worden door een mismatch van vraag en aanbod. Op deze bevinding wordt hieronder, bij het antwoord op de derde hoofdvraag, verder ingegaan.
De professionals geven verder aan dat de kosten die aan de activiteiten kleven een belangrijke reden zijn waarom allochtone ouderen niet vaak deelnemen.
Het is dus niet zozeer onwil dat (vooral 75-plussers, Turkse en Marokkaanse) ouderen niet meedoen met activiteiten en geen gebruik maken van welzijnsvoorzieningen, maar dat men deze niet kent, niet leuk vindt (mismatch) of te duur vindt.

"Barrières bij het verkrijgen van bekendheid onder Turkse en Marokkaanse ouderen en 75-plussers."
De bekendheid van sommige van de voorzieningen verschilt tussen personen met een andere herkomst. Een verklaring hiervoor is dat de behoefte aan voorzieningen eveneens verschilt tussen personen met een andere herkomst: van ouderen uit een bepaalde groep van herkomst met meer behoefte aan welzijnsvoorzieningen, wordt verwacht dat zij beter op de hoogte zijn van dit aanbod. In de praktijk blijkt dit niet zo te zijn. Terwijl Turkse ouderen en 75-plussers meer behoefte hebben aan welzijnsvoorzieningen, zijn zij niet beter op de hoogte van deze voorzieningen.
Zoals eerder is aangegeven, kan dit verklaard worden door het beperkte aantal voorzieningen dat zich specifiek op allochtone ouderen richt. In het geval van de Turkse ouderen kan dit daarnaast verklaard worden door de relatief lage opleiding (73% heeft niet meer dan een basisschool opleiding afgerond) en de gebrekkige Nederlandse taalvaardigheid (64% heeft moeite bij het spreken en 77% heeft moeite bij het schrijven) die men heeft. Deze achtergrond zal voor Turken een barrière vormen bij het begrijpen van advertentiemateriaal. Wanneer het verschil in de bekendheid van welzijnsvoorzieningen te wijten is aan een lage geletterdheid en beperkte beheersing van het Nederlands, zou ook de bekendheid onder Marokkaanse ouderen beperkt moeten zijn. Van deze groep heeft 79% niet meer dan een basisschool opleiding gevolgd, 67% heeft moeite bij het spreken van Nederlands en 75% heeft moeite bij het schrijven van Nederlands. Dit beeld komt inderdaad naar voren. Ook uit de focusgroepen onder de Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen komt duidelijk naar voren dat zij slechts weinig welzijnsvoorzieningen kennen. Zij geven in de focusgroepen ook aan grote problemen te hebben om goed te functioneren in de Nederlandse samenleving door hun gebrekkige kennis van het Nederlands. De professionals beamen dat de taalbarrière in de weg staat bij de benadering van allochtone ouderen.
In het geval van oudere ouderen valt een soortgelijke situatie te schetsen. Ondanks dat ouderen van boven de 75 de meeste behoefte lijken te hebben aan welzijnsvoorzieningen, zijn zij minder bekend met verschillende welzijnsvoorzieningen. Dit zou verklaard kunnen worden doordat zij niet gezond genoeg meer zijn om aan de benodigde informatie te komen over beschikbare voorzieningen.
De stelling dat de bekendheid van voorzieningen kleiner is onder groepen die hier minder behoefte aan hebben, houdt dus waarschijnlijk alleen stand zolang deze groepen een even groot begrip van het voorlichtingsmateriaal hebben.

"Wegnemen van barrières bij het verkrijgen van bekendheid."
Om ervoor te zorgen dat de bekendheid van welzijnsvoorzieningen wordt vergroot onder de groepen die daar juist de meeste behoefte aan hebben, is het belangrijk om de barrières die voorlichting in de weg staan weg te nemen. Meer concreet betekent dit dat men voorlichting op een andere manier moet aanpakken.
Wanneer de Nederlandse taalvaardigheid, maar ook de leesvaardigheid in het algemeen, ondermaats is, kan gedacht worden aan informatiebijeenkomsten in de eigen taal. Het verdient de voorkeur dit in een laagdrempelige setting, zoals de moskee, te laten plaatsvinden. Een andere mogelijkheid is om huisbezoeken te laten plaatsvinden door professionals die de moedertaal van de ouderen machtig zijn. Tijdens deze huisbezoeken zou dan informatie verstrekt kunnen worden en hulp verleend kunnen worden. Vanuit de professionals komt zeer duidelijk naar voren dat mond op mond reclame essentieel is om de bekendheid van voorzieningen onder allochtone ouderen te vergroten. Daarnaast geven zij aan dat ook sleutelfiguren (met dezelfde etnische achtergrond) en zelforganisaties de bekendheid van welzijnsvoorzieningen enorm kunnen vergroten. Wanneer sleutelfiguren en zelforganisaties worden ingezet om de bekendheid van voorzieningen te vergroten, moet de belastbaarheid van deze personen en organisaties in ogenschouw worden genomen. Alhoewel zij bij kunnen en soms ook bij willen dragen aan het verspreiden van informatie, is dit niet hun kerntaak en kunnen zij hier niet te veel aandacht aan besteden. Om de bekendheid van voorzieningen te vergroten is het daarom niet aan te raden alleen op sleutelfiguren en zelforganisaties te leunen. De professionals geven verder aan dat door samenwerking met andere welzijnsinstellingen en welzijnswerkers meer allochtone ouderen kunnen worden bereikt. De focusgroepen maken verder duidelijk dat allochtone ouderen het prettig vinden wanneer zij in hun eigen taal geholpen kunnen worden. Turkse ouderen zijn echter niet erg positief over Turkse medewerkers; zij vinden deze vernederlandst en vertrouwen hen niet. Bij het aannemen van personeel is het belangrijk om de relatie van deze personen met de rest van de gemeenschap in acht te nemen. Verder zijn er op dit moment nog niet veel welzijninstellingen die activiteiten organiseren in een andere taal dan het Nederlands. Hier hebben zij echter ook geen opdracht toe.
De 75-plussers zijn niet goed bereikbaar via advertenties en andere media. Bij hen zal de voorlichting vooral via mond op mond reclame moeten plaatsvinden. Uit de interviews met de professionals blijkt dat het niet zoveel uitmaakt wat er voor hen wordt georganiseerd, meer dat er iets wordt georganiseerd wat gezellig en laagdrempelig is.

Nu de eerste twee hoofdvragen op het gebied van welzijn zijn beantwoord, rest nog het antwoord op de laatste hoofdvraag: in hoeverre voldoet het huidige aanbod aan de behoeftes van allochtone ouderen?

"Mismatch vraag en aanbod welzijnsvoorzieningen bij Turkse en Marokkaanse ouderen."
De (toekomstige) vraag naar algemene voorzieningen is bijna even groot als het huidige gebruik van algemene voorzieningen. Men lijkt dus goed in staat de eigen behoeftes te vervullen. Niettemin ontstaat uit de focusgroepen een ander beeld.
In de focusgroepen onder Turkse en Marokkaanse ouderen wordt aangegeven dat de huidige activiteiten niet aansluiten bij hun behoeftes. Het is voor Turkse en Marokkaanse ouderen bijvoorbeeld belangrijk dat bij activiteiten mannen en vrouwen gescheiden zijn en dat er een geschikte ruimte is om te bidden. Dit is nu nog vaak niet het geval. Ook vinden zij traditioneel Hollandse activiteiten niet leuk. Zij geven wel aan het leuk te vinden om dingen te doen en te organiseren. Het lukt echter niet altijd om dingen van de grond te krijgen omdat ouderen het idee hebben dat de gemeente hen niet helpt.
Verder wordt door de professionals aangegeven dat activiteiten voor allochtone ouderen zich vooral richten op Turkse en Marokkaanse vrouwen en niet op de andere groepen ouderen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige groepen allochtone ouderen in de focusgroepen aangeven dat er geen passende activiteiten worden georganiseerd. Niettemin geven ook de Turkse en Marokkaanse vrouwen aan dat activiteiten nog onvoldoende op hun wensen zijn afgestemd. Dit kan ofwel betekenen dat deze vrouwen niet op de hoogte zijn van de activiteiten die specifiek voor hen worden georganiseerd, ofwel dat zij deze activiteiten nog steeds niet geschikt achten. Dit eerste lijkt het meest waarschijnlijk en wordt ook bevestigd door de aanbodzijde. De eisen die zij stellen, zoals gescheiden van mannen activiteiten ondernemen, worden op dit moment namelijk wel degelijk in ogenschouw genomen bij de specifiek voor deze doelgroep georganiseerde activiteiten.

Zorg
Nu de drie hoofdvragen op het gebied van welzijn zijn beantwoord, gaan we verder met het antwoord op deze vragen op het gebied van zorg. Begonnen wordt met het antwoord op de vraag: hoe ziet de vraag van allochtone ouderen eruit op het gebied van zorg?
"Gezonde respondenten, maar een grote zorgvraag van ouderen met klachten."
De behoefte aan gezondheidszorg is onder de ouderen relatief laag, men beoordeelt zichzelf nog vaak als gezond (60%). Dit beeld zal te positief zijn voor de groep als geheel; de ouderen met ernstigere gezondheidsklachten hebben vaak te kennen gegeven niet mee te kunnen doen aan het onderzoek. De Nederlandse ouderen vinden zichzelf duidelijk gezonder dan de allochtone ouderen. Dit resultaat komt overeen met verschillende eerdere onderzoeken (Palet, 2008; Gemeente Amersfoort, 2006; SCP, 2004). Van diegenen met gezondheidsklachten heeft ongeveer twee derde daar ook daadwerkelijk last van bij het doen van huishoudelijke werkzaamheden, (vrijwilligers)werk en vrijetijdsactiviteiten. Terwijl personen uit de verschillende herkomstgroepen niet verschillen in de ervaren overlast bij huishoudelijk werk en vrijwilligerswerk, is er wel verschil zichtbaar bij de ervaren overlast bij (vrijwilligers) werk. Antillianen en Nederlanders ervaren de minste overlast, Turkse en Surinaamse ouderen ervaren de meeste overlast. Omdat een ruime meerderheid van de personen met gezondheidsklachten gehinderd wordt in het dagelijks leven, is het waarschijnlijk dat zij behoefte zullen hebben aan bepaalde vormen van zorg.

"Duidelijke voorkeur mantelzorg bij lichte werkzaamheden."
Van de verschillende zorgtypen is op dit moment de behoefte aan mantelzorg het grootst (28%).
Behalve naar de huidige behoefte aan zorg is eveneens gevraagd naar de gewenste toekomstige zorg bij lichte werkzaamheden. Ook op deze vraag lieten ouderen massaal weten behoefte te hebben aan mantelzorg. Bijna 40% van de ouderen wil mantelzorg ontvangen wanneer zij afhankelijk worden van anderen voor het verrichten van lichte werkzaamheden. Het is opvallend dat deze voorkeur behoorlijk sterk is onder autochtone ouderen, 54% wil dit type zorg ontvangen. Onder de Surinaamse en Antilliaanse ouderen is mantelzorg het minst gewenst. Dit beeld komt eveneens naar voren tijdens de focusgroep.
Een verrassende uitkomst is dat Surinaamse ouderen bij de huidige behoefte aan en de ontvangst van mantelzorg hoog scoren en bij de toekomstige behoefte juist laag. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat relatief veel Surinaamse ouderen nu nog niet weten wat voor zorg ze later zouden willen ontvangen (23%) en dat zij, wanneer de nood aan de man is, ‘automatisch’ mantelzorg ontvangen. In het geval van de Antillianen, waarvan 21% nog niet weet wat voor zorg zij later zouden willen ontvangen, zou dan een ander soort proces plaatsvinden waardoor zij uiteindelijk voor andere typen zorg kiezen. Aan de basis van deze verschillende processen zouden wellicht andere culturele overtuigingen ten grondslag kunnen liggen.
De grote vraag naar mantelzorg, die ook uit dit onderzoek blijkt, is volgens professionals een zware last voor de verleners van mantelzorg. Allochtone mantelzorgers voelen zich verplicht deze zorg te leveren terwijl zijzelf deze zorg niet altijd kunnen en willen geven. Professionals benadrukken het belang van ondersteuning en registratie van mantelzorgers. Deze ondersteuning kan bestaan uit een informatiepunt.
Thuiszorg, dat als alternatief voor mantelzorg gezien kan worden, is met name erg ongewenst onder de Marokkaanse groep ouderen. Zij voelen zich hierdoor in hun privacy aangetast. Zij zijn eveneens de groep met de sterkste voorkeur voor mantelzorg (58%). Ook in de focusgroepen geven zij het meeste aan mantelzorg te verwachten van hun kinderen. Een professional zegt daarentegen dat wanneer thuiszorg zich specifiek op allochtonen richt, en dus ook allochtone medewerkers in dienst heeft, deze vorm van zorg wel degelijk gewenst is (ook onder Marokkaans ouderen).
De Turkse groep ouderen heeft vooral duidelijk aangegeven dat zij zorg (ook bij lichte werkzaamheden) willen ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met hun cultuur en geloof; 50% vindt dit belangrijk. Dit percentage ligt veel hoger dan onder de andere groepen. Binnen deze groep wordt relatief minder vaak aangegeven dat deze zorg perse mantelzorg dient te zijn. In de praktijk wordt op dit moment veel mantelzorg verleend aan Turkse ouderen. Dit kan mogelijk het geval zijn doordat professionele instellingen op dit moment nog onvoldoende rekening kunnen of willen houden met de culturele wensen van Turkse ouderen. Wanneer dit meer wordt gedaan, zou het zo kunnen zijn dat Turkse ouderen meer van formele zorgtypen gebruik gaan maken. Dit is een reële optie omdat Turkse ouderen in de focusgroepen aangaven niet te verwachten dat hun kinderen later voor hen zouden zorgen.

"Turkse en Marokkaanse ouderen willen aandacht voor hun cultuur en geloof bij intensieve zorg."
Wanneer gekeken wordt naar de gewenste zorg in het geval dat iemand niet meer thuis kan wonen (en intensieve zorg dus noodzakelijk is), valt het op dat het belang van aandacht voor iemands cultuur en religie relatief vaak wordt aangegeven (23%). Dit antwoord is vooral prominent onder de 65 tot 75 jarigen, maar wordt weinig genoemd onder de 45 tot 65 jarigen. Dit lijkt een teken van integratie te zijn.
Verder geven vooral de Marokkaanse (50%) en Turkse (33%) ouderen aan dat het belangrijk is dat er rekening wordt gehouden met hun cultuur en geloof. Daarnaast geven vooral Turkse ouderen aan dat het erg belangrijk is om in de buurt van familie te blijven wonen (33%). Dit resultaat werd ook gevonden door Palet (2008) en komt eveneens naar voren uit de focusgroepen. Uit het onderzoek van Palet (2008) bleek echter ook dat dit voor Marokkanen geldt. In ons onderzoek wordt dit niet bevestigd. Verder werd in dit onderzoek gevonden dat Turken in een verzorgingstehuis willen wonen, in tegenstelling tot wat werd gevonden in het onderzoek van Divers (2007).
Tenslotte valt op dat Indische en Surinaamse ouderen vaak aangeven dat het type zorg hen niet zoveel uitmaakt, zolang de kwaliteit van de zorg maar goed is.

Nu we inzicht hebben in de zorgvraag gaan we in op de tweede hoofdvraag: welke zorgvoorzieningen worden momenteel door allochtone ouderen gebruikt?

"Mantelzorg populair."
De ouderen die aan dit onderzoek deel hebben genomen, zijn relatief gezond. Hierdoor was het gebruik van zorg nog beperkt. Relatief veel ouderen maken nu al gebruik van mantelzorg (18%). Vervolgens wordt thuiszorg het meest gebruikt. Daarnaast wordt op dit moment nog haast geen gebruik gemaakt van verzorgingstehuizen.
Vorige onderzoeken toonden eveneens dat mantelzorg relatief populair is onder allochtonen (Palet, 2008; Gemeente Amersfoort, 2006). Alhoewel dit beeld ook in dit onderzoek naar voren komt, is het wel wat genuanceerder. Vooral Turken en Surinamers ontvangen mantelzorg in ‘s-Hertogenbosch. Autochtone Nederlanders ontvangen het minst vaak mantelzorg. Niettemin lijkt de hoeveelheid ontvangen mantelzorg door Antillianen en – in wat mindere mate – Marokkanen op de hoeveelheid ontvangen mantelzorg van autochtone Nederlanders.
Het summiere gebruik van zwaardere vormen van zorg door de geënquêteerde ouderen kan behalve door de beperkte deelname van ouderen met zwaardere gezondheidsklachten ook verklaard worden door de grote onbekendheid met zorginstellingen. Zowel uit de focusgroepen als uit de gesprekken met de professionals komt naar voren dat allochtone ouderen niet goed weten wat voor mogelijkheden er zijn op het gebied van zorg.

"Vraag mantelzorg overstijgt aanbod."
Het gebruik en daardoor ook de beschrijving van de verschillende typen zorg is beperkt omdat de deelnemende ouderen op dit moment nog weinig gebruik maken van zorg. Wat echter wel opvalt is dat de behoefte aan mantelzorg (28%) behoorlijk groter is dan het gebruik van mantelzorg (18%). Hierom gaan we nu wat dieper in op deze bevinding.
Wanneer meer specifiek naar de herkomstgroepen wordt gekeken, valt het op dat deze mismatch vooral aanwezig is bij de Marokkaanse groep: terwijl 38% behoefte heeft aan mantelzorg, ontvangt slechts 13% mantelzorg. De andere groepen die vaak aangeven behoefte te hebben aan mantelzorg (Turken en Surinamers) ontvangen wel relatief vaak mantelzorg. De oorzaak voor de specifieke mismatch onder Marokkanen is niet direct uit dit onderzoek af te leiden. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat binnen deze groep kinderen steeds minder de verplichting voelen om voor hun ouders te zorgen. Alhoewel Marokkanen in ‘s-Hertogenbosch inderdaad meer Nederlandse gewoontes over lijken te nemen, is het onwaarschijnlijk dat zij meer ‘vernederlandst’ zijn dan de Surinamers in ‘s-Hertogenbosch. Hierdoor is de hiervoor gegeven verklaring niet geheel bevredigend. Uit de focusgroepen blijkt dat Marokkaanse ouderen verwachten dat hun kinderen voor hen zorgen, terwijl eveneens wordt aangegeven dat voor diegenen voor wie geen mantelzorg beschikbaar is een goed alternatief moet worden geboden.
Het is belangrijk om de mismatch tussen de vraag en het aanbod van mantelzorg onder Marokkaanse ouderen op te lossen. Dit kan of door de vraag naar mantelzorg te verminderen, of door het aanbod van mantelzorg te vergroten. De vraag naar mantelzorg zal verminderen wanneer andere alternatieven, zoals thuiszorg, aantrekkelijker worden. Dit kan bijvoorbeeld door thuiszorg goedkoper te maken of meer aan te passen aan de wensen van ouderen. Nog belangrijker is het om medewerkers aan te trekken die goed kunnen communiceren met Marokkaanse ouderen. Hiervoor is kennis van hun moedertaal vaak noodzakelijk. Daarnaast is kennis van culturele gebruiken vereist; hierdoor voelen ouderen zich waarschijnlijk minder ongemakkelijk wanneer thuiszorg over de vloer komt. Het aanbod van mantelzorg zou vergroot kunnen worden door deze zorg aantrekkelijker te maken voor familie, vrienden en kennissen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door de financiële tegemoetkomingen hiervoor te vergroten. Daarnaast zouden regelingen op dit terrein wellicht eenvoudiger gemaakt kunnen worden.
Ook bij thuiszorg, iets waar 20% van de respondenten behoefte aan heeft, is er een discrepantie tussen de behoefte en het huidige gebruik. Deze discrepantie verschilt niet tussen groepen. Wat verder opvalt is dat de behoefte aan thuiszorg vooral klein is onder Marokkaanse ouderen. Eerdere onderzoeken hebben meer in het algemeen gevonden dat thuiszorg onpopulair is onder allochtonen (Amersfoort, 2006; Forum, 2003).

Nu ook de tweede hoofdvraag is beantwoord, wordt tenslotte het antwoord op de laatste hoofdvraag geformuleerd: in hoeverre voldoet het huidige aanbod aan de behoeftes van allochtone ouderen?

"Meer aandacht taal, religie, en cultuur gewenst door Turken en Marokkanen."
Vooral Marokkaanse ouderen geven aan dat het erg belangrijk is dat zorgverleners en medebewoners of mededeelnemers dezelfde taal spreken. Dit is begrijpelijk gezien hun beperkte Nederlandse taalvaardigheid. Turken in ‘s Hertogenbosch, waarvan de Nederlandse taalvaardigheid nog beperkter is, geven minder vaak aan het belangrijk te vinden dat professionals en mede participanten Turks spreken. Niettemin blijkt uit de focusgroepen dat dit ook voor Turkse ouderen behoorlijk belangrijk is. De professionals zelf geven aan dat zij de moedertaal van hun patiënten niet altijd hoeven te spreken. Naast het feit dat zij zich redden met handen en voeten, plaatjesboeken, woordenlijsten, en hulp van de kinderen van hun cliënten, maken instellingen ook gebruik van allochtoon personeel en allochtone vrijwilligers. De ouderen zelf lijken hier wat minder makkelijk over te denken: voor hen is het heel belangrijk dat zij in hun eigen taal kunnen communiceren. Er kan hier dan ook gesproken worden van een bepaalde mismatch tussen vraag en aanbod.
In het algemeen wordt minder belang gehecht aan de religie van mededeelnemers en werknemers dan aan de taal. Op dit gebied zijn duidelijke verschillen waarneembaar tussen de herkomstgroepen. Het is voor de Turkse ouderen vaak erg belangrijk dat medewerkers en mededeelnemers dezelfde religie hebben. Op dit moment wordt er door de professionals niet aangegeven dat er bij het personeelsbeleid gelet wordt op de religieuze overtuigingen van de sollicitant. Toch zal door rekening te houden met de taal van sollicitanten onbedoeld ook rekening worden gehouden met de religie van sollicitanten. Dit gebeurt echter niet altijd en overal. Ook hier zal soms dus sprake zijn van een gat tussen vraag en aanbod.
Daarnaast is het voor de Turkse ouderen relatief gezien erg belangrijk dat medewerkers en mededeelnemers ook uit Turkije komen. Het beeld ontstaat hierdoor dat cultuur en religie vooral voor de Turkse ouderen van groot belang zijn. Marokkaanse ouderen scoren ook op dit gebied een stuk lager dan de Turkse ouderen.
Al met al lijkt het dus belangrijk dat in het personeelsbeleid rekening wordt gehouden met de achtergrond van allochtone ouderen. Taal, religie en herkomst zijn alle drie factoren waar sommige allochtone ouderen belang aan hechten. Het gaat hier vooral om de Turkse en Marokkaanse ouderen. In de focusgroepen komt naar voren dat deze ouderen zich op dit moment nog niet thuis voelen in zorginstellingen. Dit komt grotendeels door de genoemde factoren als taal, religie en herkomst. Aangezien ook deze groepen ouderen te maken zullen krijgen met zorgverleners, is het aan te raden in te spelen op hun specifieke vraag. Een gedegen diversiteitsbeleid verdient daarom aanbeveling. Sommige instellingen zijn hier op het moment al wel mee bezig, maar allochtone ouderen vinden het aanbod toch nog te summier.

Financiën
Tenslotte worden op het gebied van de financiën de drie hoofdvragen beantwoord. Allereerst de eerste hoofdvraag: hoe ziet de vraag van allochtone ouderen eruit op het gebied van financiën?
"Sterke financiële positie Indische en autochtone ouderen."
De behoefte aan financiële hulp zal afhangen van de financiële problemen en de moeite met het regelen van de financiën die ouderen hebben. Eerst wordt ingegaan op de financiële positie van de ouderen. Het inkomen van Turken, Marokkanen, en Antillianen is beduidend lager dan dat van Indiërs en autochtone Nederlanders. Eerdere onderzoeken lieten ook al zien dat het inkomen van allochtonen lager ligt dan dat van autochtone Nederlanders (Divers, 2007; Forum, 2004; PON, 2007; Gemeente Amersfoort, 2006; GGZ groep Euroborg, 2005; Multiple-choice, 2001). Een bekende relatie is die tussen opleidingsniveau en inkomen: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger het inkomen. Het opleidingsniveau van Marokkanen en Turken is beduidend lager dan dat van de andere groepen. Alhoewel hun inkomen gemiddeld ook het laagste is, is het verschil met het gemiddelde inkomen van Surinamers en Antillianen niet erg groot. Dit kan komen doordat het opleidingsniveau van deze groepen nog steeds laag is vergeleken met dat van de Nederlanders. Deze verklaring kan wellicht opgaan voor het beperkte verschil tussen