15 jaar praten mét: Paolo de Mas – In en om het Labyrinth

Afbeelding bij 15 jaar praten mét: Paolo de Mas – In en om het Labyrinth

In het kader van ons jubileum kijken we in ons blog wekelijks terug op 15 jaar praten mét. Deze week: Paolo de Mas – In en om het Labyrinth. Alle bijdragen zijn gebundeld in de publicatie ’15 Jaar Praten Mét’, welke al onze gasten tijdens de viering van ons jubileum hebben mogen ontvangen.

In en om het Labyrinth

Beste Nathan,

Labyrinth heeft zich in de afgelopen 15 jaar een eigenzinnige plek bevochten in de exotische Nederlandse wereld van het toegepaste onderzoek. Deze ronkende openingszin is bedoeld als verleiding tot doorlezen: met eigenzinnigheid en exotisme als pittige ingrediënten voor het scherpen van de leeslust, die eerst wordt bevredigd met een amuse Labyrinth.

Labyrinth is de vlinder die is ontpopt uit de cocon van Rozema Onderzoeksbureau. Beide namen roepen zo hun eigen beeld op. In mijn perceptie heeft Rozema Onderzoeksbureau veel weg van een privé detective uit een Amerikaanse B-film, waarin een kettingrokende en drinkende lone-wolf creatief met regels omgaat, gehuisvest is in een rommelig en zwetend kantoortje met plafondventilator, en door een doortastende secretaresse redelijk in het spoor wordt gehouden. Dit zal uiteraard niet geheel conform de realiteit zijn, maar in elke perceptie of stereotype schuilt nu eenmaal een harde kern van waarheid. Labyrinth is daarentegen een verwarrende term. De Van Dale hanteert het synoniem ‘verward’ of ‘duister geheel’, wat nu niet bepaald een aanbeveling is voor een onderzoeksbureau. Dat wordt juist ingehuurd als de opdrachtgever zelf in een politiek of beleidsmatig duister en uitzichtloos doolhof ronddwaalt en een uitweg zoekt. In één van Nathans blogs onderstreept hij dat Labyrinth niet moet worden gezien als doolhof, maar dat het je leidt naar de kern van de zaak. Interessante beeldspraak. Maar ik blijf dan zitten met het beeld van een speeltje uit mijn jeugd; een rond plastic doolhof, waar je door behendig en secuur handbewegen een stalen balletje naar het middelpunt moest rollen. Dat ging via een moeizaam traject met veel doodlopende straatjes, of erger – via sluipwegen die je weer buiten het labyrinth brachten. Terug naar af.

Een academische vraag rijst dus of Labyrinth leidt naar het doodlopende middelpunt van een doolhof, of juist een bevrijdende uitbraak daarvan is. Kwade geesten zouden hierop antwoorden dat dit van de opdrachtgever afhangt. Is het onderzoek bedoeld als doofpot en moet het balletje van de netelige kwestie veilig opgeborgen blijven in de moeilijk bereikbare kern? Of is de verwachting juist dat het balletje resultaten en oplossingen buiten het doolhof brengt? Mijn inschatting is dat het eerste in de Nederlandse situatie niet voor de hand ligt, aangezien daartoe effectievere en minder kostbare oplossingen bestaan in de vorm van commissies.

We mogen er in Nederland dus van uitgaan dat beleidsgericht en toegepast onderzoek met de beste bedoelingen wordt ingezet. Ik dien nu de exotische gang op. Terugkijkend op een deelnemen aan inmiddels bijna vijf decennia onderzoek naar en onder gastarbeiders, migranten, allochtonen en medelanders – al naar gelang de verschuivende terminologie – is mijn stellige overtuiging dat er in geen enkel Europees land in zowel absoluut als zeker relatief opzicht meer academisch en toegepast sociaalwetenschappelijk onderzoek is verricht naar het proces van immigratie en integratie in de meest brede zin des woords. De gegevens over migratiebewegingen en alle denkbare demografische aspecten van de grotere landen van herkomst die door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden gepubliceerd zijn in geen enkel Europees land beschikbaar in die mate van detaillering en uitsplitsing naar herkomstland en generatie. In het verlengde daarvan ligt het vanuit Europese optiek gezien eveneens unieke Jaarrapporten Integratie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Deze mogelijkheid tot longitudinaal intergenerationeel onderzoek onder onderscheiden migrantengroepen wordt buiten Nederland wel formeel als onethisch bestempeld, maar met afgunst bekeken. Naast deze van overheidswege geïnitieerde en gefaciliteerde monitoring, heeft diezelfde overheid vanaf de jaren zestig universiteiten en onderzoeksbureaus ruimhartig gefinancierd voor onderzoek naar alle facetten van de migratie en integratie. Geen thema dat niet is aangeroerd, geen migrant of nakomeling daarvan, die inmiddels niet door tenminste drie onderzoekers zijn geënquêteerd, en/of twee keer doorgezaagd aan de hand van gestructureerde gesprekken. Daarnaast zorgden de voortdurende veranderende onderzoeksvragen vanuit politiek en media, maar ook de veranderende aard van migratie en mobiliteit en opkomende landen van herkomst voor nieuwe impulsen voor onderzoek. Strekkende meters grijze rapporten, boeken, proefschriften, opiniërende artikelen of schotschriften zijn daarvan het bewijs.

Deze enorme productie vertoont echter sleetste plekken en rafelranden. In de academische wereld is sprake van een toenemende specialisatie naar discipline, thematiek en gehanteerde methodiek. Begrijpelijk, aangezien onderzoek in inhoudelijk en methodisch opzicht in ontwikkeling moet blijven. Nadeel is dat de vraagstelling steeds gerichter en specifieker wordt binnen de strikt disciplinaire grenzen die worden gesteld. Nieuw gefinancierd onderzoek vindt plaats in steeds knellender keurslijven van academische meerjarenprogramma’s. Toegepast en beleidsgericht onderzoek ondervindt daarvan de doorwerking, die wordt versterkt door de in de tijd toenemende specificiteit van vragen die vanuit politiek, beleid en overheid worden gesteld. Het intensieve chaperonneren van onderzoek door de opdrachtgever biedt ook weinig ruimte om lonkende richtingen of zijpaden in te slaan, of om op het onderzoekstechnische vlak eens vreemd te gaan.

De toenemende specialisatie en gerichtheid roept bij mij de vraag op naar de inhoudelijke en methodologische validiteit en meerwaarde van de wassende stroom onderzoeken. In concreto: of ze nog voldoende doordringen tot de focusgroepen van het onderzoek om nieuw en valide inzicht te bieden over ontwikkelingen daarbinnen. In hedendaags jargon: komen ze wel achter de voordeur? Zeker in het huidige tijdsbeeld blijft die letterlijk gesloten voor de onderzoeker – maar ook voor de hulpverlener, ambtenaar of journalist. Vindingrijkheid is daarom geboden. Zo levert bijvoorbeeld de wekelijkse column van Ibtihal Jadib in Volkskrant Magazine – gebundeld in ‘Eindelijk gewoon Hayat’ – mij verrassend vaak een meer werkelijkheidsnabij en bovendien geestiger zicht op het reilen en zeilen (eerder laveren) van Marokkaanse gezinnen in Nederland, dan menig doorwrocht proefschrift of rapport.

Labyrinth heeft zich sinds 15 jaar in de maalstroom van het toegepast onderzoek gevoegd met “lef en geduld’, om met Nathan te spreken. Geduldige mensen blinken niet uit in courage, vermetelheid, bravoure of durf. Het is weinigen gegeven die twee tegengestelde aspecten op een gebalanceerd handzame wijze in zich te verenigen. Nathan is daarin echter geslaagd en heeft die combinatie ook geënt op de vele onderzoekers en enquêteurs binnen Labyrinth. Geduld was nodig om zich in te vechten in de gevestigde orde van onderzoeksinstituten, maar ook om de 1001 deuren van de peilloze gangen van de Nederlandse politiek en overheid langs te gaan. De daarbij getoonde lef uitte zich in het vertrouwen om tegen de stroom in te pleiten en vast te houden aan de aanpak en opzet van de ontwikkelde face-to-face filosofie en benadering, die afwijkt van de platgetreden paden en aangeharkte bloembedden, die zelfs ter discussie worden gesteld. Moedig voor ‘the new kid on the block’.

Die hybride combinatie van lef en geduld vloeit uiteraard voort uit het karakter van de directeur zelf, maar is uitgetest en ontwikkeld gedurende zijn studie Sociale Geografie van Ontwikkelingslanden en Planologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar ik hem destijds heb zien binnenkomen. Tijdens het destijds verplichte veldwerk in verrichte hij onderzoek in Kenia en vooral Marokko. Dit hield in dat er enquêtes en vraaggesprekken moesten worden afgenomen in taalkundig en communicatief lastige omstandigheden, onder respondenten die elke van buitenaf komende persoon met een afwijkend taalkundig en etnisch profiel – bovendien gewapend met pen en papier en onbegrijpelijke of ronduit domme vragen stellend – als representant beschouwde van de overheid, belastingen, geheime dienst, een NGO of ander vormen van ongemak. De onderzoeker werd dan ook met een institutioneel wantrouwen en gepaste terughoudendheid tegemoet getreden en te allen tijde werd vermeden hem een blik achter de voordeur te gunnen. Nathan behoort dus nog tot de uitstervende gilde van sociologische, antropologische en geografische onderzoekers die eerst veldwerkervaring hebben opgedaan ‘onder de palmen’ alvorens zich met minderheden in Nederland bezig te houden. Het geduld, de vasthoudendheid, inventiviteit, flexibiliteit en het inlevingsvermogen dat Nathan daarbij heeft getoond werkt door in de visie, doelstelling en het functioneren van Labyrinth en is zonneklaar op de verfrissende en aantoonbaar trefzekere wijze herkenbaar in de opzet en uitvoering van het face-to-face onderzoek dat is ontwikkeld.

Met groot genoegen heb ik daaraan bij tijd en wijle een bijdrage mogen leveren en ik wens Nathan én Labyrinth dan ook van harte succes op de met veel durf en overtuiging ingeslagen onderzoeksweg.

Drs. Paolo de Mas (1948), geograaf, was verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, is sinds 1974 actief in de Maghreb als onderzoeker, attaché aan de Nederlandse ambassade en directeur van het Nederlands Instituut Marokko (NIMAR). Na terugkeer in Nederland was Paolo interim-directeur van het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme in Den Haag. Momenteel is hij verbonden aan het African Studies Centre van de Universiteit Leiden.